Senza un’immagine – Cees Nooteboom

Gérard Laurenceau, Marine d’Albo, 2006

 

Senza un’immagine appare una poesia,
forma che ancora deve generarsi
dal territorio delle parole,
ereditata da chi non ho mai conosciuto.

Linguaggio, levigato nei sogni, sui pulpiti,
impastato nei letti, in camere solitarie,
da usarsi in vita e in morte, arma
nella lotta contro il caso, astuzia
del destino.

Chi eravamo, il nostro cammino
attraverso l’enigma
sta scritto nelle parole,
scrittura come figlia della lingua,
sussurro, lamento, il midollo
dei pensieri,

testamento di un’emozione
svanita, suono di decreti per il futuro
quando la folla si disperderà
dirigendosi alla sua muta
casa.

Cees Nooteboom

(Traduzione di Fulvio Ferrari)

da “Luce ovunque (2012- 1964)”, Einaudi, Torino, 2016

∗∗∗

Zonder beeld

Zonder beeld verschijnt een gedicht,
vorm die nog moet ontstaan
uit het domein van de woorden,
geërfd van wie ik nooit kende.

Taal, geslepen in dromen, op kansels,
gekneed in bedden, eenzame kamers,
te gebruiken bij leven en dood, wapen
in de strijd tegen het toeval, de list
van het lot.

Wie we waren, onze gang
door het raadsel,
het staat in woorden geschreven,
schrift als een dochter van spreken,
gefluister, gejammer, de merg
van gedachten,

testament van verdwenen
ontroering, toon van decreten voor later
als de menigte weg raakt,
vertrokken naar haar sprakeloos
huis.

Cees Nooteboom

da “Licht overal: gedichten”, Amsterdam: De Bezige Bij, 2014

Sera – Cees Nooteboom

Foto di Nicola Bertellotti

in memoria di Hugo Claus

La sedia azzurra sulla terrazza, caffè, sera,
l’euforbia si tende verso divinità assenti,
nostalgica della costa, ogni cosa un alfabeto
di desideri segreti, questa è la sua
ultima visione prima del buio,

il velo dentro la sua testa. Lui sa,
svaniranno le forme delle parole,
nel calice solo la feccia,
linee tra loro scollegate

che un tempo erano pensieri,
non verrà piú parola alcuna
che sia vera. Grammatica sbriciolata,
immagini sfocate senza legame,

del vento il suono
ma non piú il nome,
qualcuno l’ha detto
e la morte era distesa sul tavolo,

domestico pigro, in attesa
in corridoio, sorride stupidamente
sfogliando il giornale
con le sue folli notizie.

Tutto questo lui lo sa, l’euforbia,
la sedia azzurra, il caffè in terrazza,
il giorno che lentamente lo avvolge
e se lo porta via a nuoto,
animale mansueto

con la sua preda.

Cees Nooteboom

(Traduzione di Fulvio Ferrari)

da “Luce ovunque (2012- 1964)”, Einaudi, Torino, 2016

∗∗∗

Avond

in memoriam Hugo Claus

De blauwe stoel op het terras, koffie, avond,
de euforbia reikend naar afwezige goden,
vol heimwee naar de kust, alles een alfabet
van geheime verlangens, dit is zijn
laatste gezicht voor het duister,

het floers in zijn hoofd. Hij weet,
verdwijnen zullen de vormen van woorden,
in zijn kelk alleen nog maar droesem,
de lijnen niet meer verbonden

die vroeger gedachten waren,
hier komt geen woord meer
dat waar is. Vergruisde grammatica,
bewogen beelden zonder brug,

van de wind het geluid
maar niet meer de naam,
iemand heeft het gezegd
en de dood lag op tafel,

een trage bediende, wachtend
in de gang, dom lachend,
bladerend in zijn krant
met ontzinde berichten.

Dit alles weet hij, de euforbia,
de blauwe stoel, de koffie op het terras,
de dag die hem langzaam omwikkelt
en dan met hem wegzwemt,
een zachtmoedig dier

met zijn prooi.

Cees Nooteboom

da “Licht overal: gedichten”, Amsterdam: De Bezige Bij, 2014

Notte – Cees Nooteboom

Andrew Wyeth, Crescent Moon, 1979 (dettaglio)

 

Di notte, lungo palazzi di nuvole
e un’ultima terrazza di chiaro di luna,
il sogno di viaggi proibiti,
un portone, sempre chiuso,
ora socchiuso, il pericolo di un’altra
vita, una poesia

di un’esistenza capovolta,
in cui la morte non ha falce:
è un amante su zoccoli d’oro
che ti accarezza il seno
e srotola il tappeto di stelle
perché ti ci possa stendere sopra.

Luce ovunque, fino ai denti
della belva, fino alle unghie
dell’assassino e al pugnale lucente
che scrive l’ultima parola,
fuoco, poi con i tuoi occhi di nessuno
vedere senza mai una fine,

vedere chi eri.

Cees Nooteboom

(Traduzione di Fulvio Ferrari)

da “Luce ovunque (2012- 1964)”, Einaudi, Torino, 2016

∗∗∗

Nacht

’s Nachts, langs wolkengebouwen
en een laatste terras van maanlicht,
de droom van verboden reizen,
een poort, altijd gesloten,
nu half open, het gevaar van een ander
leven, een gedicht

van een omgekeerd bestaan,
waarin de dood geen zeis heeft,
een minnaar is op gouden hoeven
die je borsten streelt
en het tapijt van de sterren uitrolt
voor jou om op te liggen.

Licht overal, tot op de tanden
van het roofdier, op de nagels
van de moordenaar en het glanzend mes
dat het laatste woord schrijft,
vuur, en dan met je ogen van niemand
zien zonder ooit nog een einde,

zien wie je was.

Cees Nooteboom

da “Licht overal: gedichten”, Amsterdam: De Bezige Bij, 2014

Posta – Cees Nooteboom

Michael Kenna, The Cob, Study 2, Lyme Regis, Dorset, England, 1997

 

Ma sono poi davvero chiare le tue idee?
domandò il postino. In quell’istante
si oscurò il cielo,
ma non fu per quello,
qui succede sempre cosí,
da un momento all’altro.

Pioverà, disse, e cosí accadde.
Grosse gocce. Dietro di lui vedevo la baia,
un aereo pesante tra le nubi,
lento. Atterrava.

Che ne è di tali momenti?
Quanto brusio può andare perduto?
Quali dialoghi possono non
infrangersi contro il muro del tempo, in mancanza
di memoria, da qualche parte, laggiú
in un sogno?

Finzione, una casa su una collina,
il salmo della pioggia, pagina sei,
portalettere, discesa, sentiero di collina,
entrando nell’oblio,
il suo, il mio,
il lardo del tempo.

Come qualcuno volta una pagina
senza averla letta,

tutto scritto per niente.

Cees Nooteboom

(Traduzione di Fulvio Ferrari)

da “Luce ovunque (2012- 1964)”, Einaudi, Torino, 2016

∗∗∗

Post

Maar hoe helder zijn je ideeën dan,
vroeg de postman. Op dat ogenblik
verduisterde de hemel,
maar dat had er niets mee te maken,
dat gaat hier altijd zo,
van het ene ogenblik op het andere.

Dat wordt regen, zei hij, en zo was het.
Dikke druppels. Achter hem zag ik de baai,
een vliegtuig loodzwaar in wolken,
langzaam. Het landde.

Waar blijven zulke secondes?
Hoeveel geruis kan worden gemist?
Welke gesprekken kunnen niet worden
verpulverd tegen de tijdmuur, in een gebrek
aan geheugen, ergens onderaan
in een droom?

Fictie, een huis op een heuvel,
de psalm van de regen, pagina zes,
postbode, afdaling, heuvelpad,
de vergetelheid in,
de zijne, de mijne,
het spek van de tijd,

zoals iemand een bladzij omslaat
zonder te hebben gelezen,

alles geschreven voor niets.

Cees Nooteboom

da “Zo kon het zijn”, Baarn: Atalanta Pers, 1998

«Poiché non c’era nulla, ogni cosa priva» – Cees Nooteboom

Roberto Nespola, Roma, Villa Pamphilj, giugno 2015

28.

Poiché non c’era nulla, ogni cosa priva
di essenza, un’oscura assenza,
la domanda al cigno sull’acqua nera
a proposito del perché.

Il cigno narrò la sua forma
come unica verità, ma l’uomo, nella forma
della sua ombra, attese altro, il gusto
di una risposta contro il buio

per cui non c’erano parole.
Rimasero così per ore senza muoversi, cigno
contro uomo, uomo contro cigno. La poesia
che divennero si fece nel silenzio,

ma senza un linguaggio.

Cees Nooteboom

(Traduzione di Fulvio Ferrari)

da “L’occhio del monaco”, Einaudi, Torino, 2019

∗∗∗

28.

Vanuit dat daar niets was, alles zonder
wezigheid, een donker ontbreken,
de vraag aan de zwaan op het zwarte water
omtrent het waarom.

De zwaan vertelde zijn vorm
als enige waarheid, maar de man, in de vorm
van zijn schaduw, wachtte op meer, de smaak
van een antwoord tegen het duister

waar geen woorden voor waren.
Zo stonden ze uren zonder bewegen, zwaan
tegen man, man tegen zwaan. Het gedicht
dat ze werden maakte zichzelf in de stilte,

maar zonder een taal.

Cees Nooteboom

da “Monniksoog”, Karaat, 2016