
Andrew Wyeth, Crescent Moon, 1979 (dettaglio)
Di notte, lungo palazzi di nuvole
e un’ultima terrazza di chiaro di luna,
il sogno di viaggi proibiti,
un portone, sempre chiuso,
ora socchiuso, il pericolo di un’altra
vita, una poesia
di un’esistenza capovolta,
in cui la morte non ha falce:
è un amante su zoccoli d’oro
che ti accarezza il seno
e srotola il tappeto di stelle
perché ti ci possa stendere sopra.
Luce ovunque, fino ai denti
della belva, fino alle unghie
dell’assassino e al pugnale lucente
che scrive l’ultima parola,
fuoco, poi con i tuoi occhi di nessuno
vedere senza mai una fine,
vedere chi eri.
Cees Nooteboom
(Traduzione di Fulvio Ferrari)
da “Luce ovunque (2012- 1964)”, Einaudi, Torino, 2016
∗∗∗
Nacht
’s Nachts, langs wolkengebouwen
en een laatste terras van maanlicht,
de droom van verboden reizen,
een poort, altijd gesloten,
nu half open, het gevaar van een ander
leven, een gedicht
van een omgekeerd bestaan,
waarin de dood geen zeis heeft,
een minnaar is op gouden hoeven
die je borsten streelt
en het tapijt van de sterren uitrolt
voor jou om op te liggen.
Licht overal, tot op de tanden
van het roofdier, op de nagels
van de moordenaar en het glanzend mes
dat het laatste woord schrijft,
vuur, en dan met je ogen van niemand
zien zonder ooit nog een einde,
zien wie je was.
Cees Nooteboom
da “Licht overal: gedichten”, Amsterdam: De Bezige Bij, 2014